maandag 9 februari 2009

De Geuzenkei

De “ GEUZENKEI “ van Ossendrecht, een volksverhaal.

Heel veel jaren geleden — misschien wel eeuwen — lag er op ‘t kruispunt Trambaan—Vier Windenlaan een grote zwerfkei. Waar hij vandaan kwam? Hoe hij daar terecht kwam? Dat wist en weet niemand te vertellen.
Maar hij lag daar, grotendeels onder de grond, alleen het smalste deel stak boven de grond uit. Zijn omtrek was wel 1.30 m en hij woog wel 170 kilo. Wel een unicum in deze contreien, nergens was nog zo’n reuzekei te vinden.
Hij lag daar op een van de hoeken ter bescherming van het akkerland, maar niet altijd op dezelfde hoek; de eigenaars van de grond langs de weg verlegden hem dikwijls, omdat de linksof rechts afsiaande karren en “treinen” (Zo noemde men hier vroeger de lange wagens met 4 wielen) te dicht langs of zelfs over de landpunten reden. Het waren allen mulle zandwegen en men deed er wat voor om op de hardere zijkant te gaan rijden. Want eigendom is eigendom en wat het land betrof: Kruimeltjes waren ook brood.

De ‘Geuzenkei” iedereen kende hem. Maar niet iedereen vertrouwde hem. Zo’n raadselachtig, groot ding. En er was nog zoveel bijgeloof. Veel mensen liepen er een straatje (weggetje) voor om.


‘t Is daardoor, dat men — zoals in de levensgeschiedenis van de Zalige Zr. Marie Adolfine vermeld staat— er verbaasd over was, dat zij daar als kind elke dag langs durfde te gaan en dat zij niet langs een andere weg naar de Zusterschool op de “Berghoeve” ging, b.v. langs de “Tramroet” (Tegenwoordige Trambaan) of langs het “koffiepaadje” of door de bossen van de “Pottenbergen”, waar je nog vrij door kon lopen. In haar tijd was dat bijgeloof er nog. Een gesprek hierover is naar waarheid in haar levensgeschiedenis opgetekend: Men vroeg haar:
“Oet gij, durfde gij doar altij zo mar leest dieë Geuzekaai te goan? Zijde gij doar nie bang?”
Waarop zij antwoordde:
“Beh njeent, mar ie oi wel wa gezeed, toen ‘k vurbaai kwam.”
“Allee, gij.. .en wâ—dettie dan wel gezeea?”.....
“Ei zeej: Ammai, ammai, Wa zinne—kiek blai da’k wier lieg op m’n andere zaai”.
Kaatje— de latere Zr. M. Adolfine— was niet bijgelovig en de anderen begrepen wel, dat ‘ze hen te grazen nam. Maar overtuigd waren ze niet. Of de”Spokenberg die daar vlakbij in de bossen van de Waterleiding ligt, daar iets mee uitstaande heeft is de auteur dezes onbekend, zo min als de in de buurt liggende “Duivelskuil”. (Deze is in latere jaren met afval door de gemeente gedempt.)

Maar wel hebben we er als kind heerlijk op die berg kunnen ravotten met zusjes en kameraadjes en wij hebben er nooit bij stil gestaan, maar... wij waren dan ook weer een generatie jonger. Eén van de bijgelovigheden over die steen was, dat er bloed uitkwam, als je er met een speld in prikte. In de dagen van de eerste wereldoorlog hebben we dat nog meegemaakt. Toen waren er hier veel soldaten, o.a. uit, Limburg, te werk gesteld bij het leggen van de loopgraven. Ook in de omgeving van de Geuzenkei en verder op, in Calfven werden er heel wat aangelegd. Een groot deel van die mannen lag in de kost in de “Vier Winden” (Café). Er waren toen zo verschrikkelijk veel café’s in ons dorp en ‘t was niet vreemd,dat er ook op deze stille hoek ook een café kwam, herberg zei men toen, of liever “arrebaarg”, zoals men het toen in dialect zei. Moeder de vrouw kon dan ook nog een centje thuis bij verdienen, want elk centje was welkom en broodnodig.
Die loopgravenaanleg was wel een werk van betekenis, want zelfs H.M. Koningin Wilhelmina kwam persoonlijk de zaak inspecteren, de enigste keer bij ons weten, dat ons dorp koninklijk bezoek kreeg. Nu moesten die loopgraven aan de binnenkant gestut worden tegen “inkallen” (instorten). Dat moest gebeuren met stevige palen. Hout was hier genoeg, bossen zat. De afgedane boomstammen werden geschorst, op lengte afgezaagd en in de loopgraven verwerkt.
Eén van deze mannen- niet vrij van de nodige bijgelovigheid— werd bereid gevonden om onder ‘t oog van zijn “maten” met de speld in de steen te prikken natuurlijk geen bloed wel algemeen schaterend gelach.... “Och zotteke,...ge kunt toch nie mej een spel ien ne kaai steke.” Onschuldige pret.’

Maar, waar vandaan die naam: “Geuzenkei”? Het overgeleverde verhaal luidt als volgt:
Het was in die tijd normaal om aan mensen of groepen mensen bijnamen te geven, die werden veelal meer gebruikt dan de eigenlijke namen. En zo werd dan ook de bijnaam gebruikt voor de protestanten n.l. de Geuzen. Welnu, een stel opgeschoten jongens warën door hun nog goed gelovige ouders op een heel warme zondag naar de kerk gestuurd voor de Zondagsmis, niet naar de Ossendrechtse, die was voor de protestanten, maar naar de kerk van Hoogerheide daar werd de katholieke dienst nog uitgeoefend.
De jongens gingen, de ouders hadden het immers bevolen, dus….
Maar, zoals gezegd, ‘t was warm, heet, snikheet En dan zo ver door die mulle zandwegen....met die brandende zon op je bol Begrijperlijkewijze kunnen ‘t ook wel jongens geweest zijn, wier ouders nog wel aan het conservatieve vasthielden, maar zou het ook vreemd zijn, dat ook die jeugd in hun tijd van verslapping. het niet meer zo zagen zitten....met ‘t naar de kerk gaan...... niet meer zo vast, in de schoenen stonden? Ze liepen voort en kwamen daar bij die kei. Nu was het wel eigenaardig: als de kinderen bij die kei kwamen moesten ze er altijd en af springen. Och, zoals dat nog gebeurd, als ze voorbij stoepjes of lage muurtjes komen, is ‘t nog er op en er af. Een van die jongens ging dus op die steen staan, vermoeid en loom dat—ie was en zei: ‘ Manne, zou ‘t nou wel wezelijk woar zijn, dat d’Ostrechtse kerk gin goei meer ies? We zuulle es kijke. Iek zal m’n klak (pet) ies oep m’ne vienger roond late droaie en dan kijke me waor at de klep nor toewijst En attie nor Ostrecht wijst, ies de Ostrechse kerk de goei en attie nor Wosdrecht wijst, dan ies die van Wosdrecht de goei. “Nou motte kijke, manne”. Wat hoopten ze dat de klep naar Ossendrecht zou wijzen, dat was het”gerichtste”( ‘t dichtst bij) En natuurlijk, hij draaide wel zo, dat de klep naar Ossendrecht wees. Dus. . ze gingen terug naar de kerk van de protestanten. Of ze in de kerk geraakt zijn, wordt er niet bijgezegd.



Nog maar enkele jaren geleden nu is de kei verdwenen. Door erosie, door zware er over rijdende wagens en door het gesjouw om die zware steen te verplaatsen, heeft—ie het begeven en is in stukken gegaan. Het stuk, ter grootte van een gewone kei, ligt nog op het terrein ‘van hoeve “Calfven”. En waar is de rest gebleven Misschien onder ’t zand bedolven of door kinderen weggegooid

Bron
Foto's Gerard Schuurbiers
Meer info
In het nieuws

1 opmerking:

  1. grappig, het dialect in deze beschrijving wordt nog bijna zo gesproken in putte (B) heide, zandvliet en stabroek, tot zelfs hoevenen... gek dat dat in nederland geheel verwaterd is.

    BeantwoordenVerwijderen